Sinds Brad Pitt ons een stukje van Tibet heeft laten zien in zijn film ‘Seven years in Tibet’, kunnen mensen zich misschien iets beter voorstellen hoe het is om in een land te komen waar de tijd heeft stilgestaan. De film deed me veel denken aan mijn reis door China. Hoewel de grote steden modern zijn en de mensen steeds westerser worden, bevinden zich op het platteland, en dan vooral tegen de grens met Tibet, nog plaatsen waar je je in een andere wereld waant. Niet het gejaagde leven van het westen, maar serene rust. Alsof de tijd honderd jaar geleden is stil blijven staan. In oranje doeken gewikkelde boeddhistische monniken leven zij aan zij met conservatief geklede moslims. Onbegrijpelijke tekens, prachtige, levendige kleuren, heerlijk eten, maar ook dierenleed, stof, armoede en viezigheid. De verhalen van reizigers die me enige jaren voorgingen hadden me voorbereid op rochelende Chinezen, oneindig vieze keukens en onplezierige geluiden uit de verscheidene lichaamsopeningen. Mijn vader, een fervent liefhebber van Chinees eten, kreeg jaren na zijn reis geen hap Chinees meer door zijn keel. Zeker als vegetariër bereidde ik me dan ook voor op het ergste. Tot mijn verbazing vond ik een land met waanzinnig lekker eten, en een bevolking met een uniek gevoel voor humor.
Hoewel communistisch/socialistisch, is China een land met miljard(?) individualisten. Ieder denkt en doet voor zich en bemoeit zich zo weinig mogelijk met anderen. In het verleden bracht dat alleen maar problemen en mensen houden vast aan deze mentaliteit. Alles wat ze over China zeggen is waar. Er valt nauwelijks emotie af te lezen van de gezichten op straat. Iedere keer dat een Chinese toeriste in Peking naar me toe kwam, mijn hand pakte en verlegen lachend gebaarde of ik met haar op de foto wilde, verbaasde ik me over de zachtheid, openheid en vriendelijkheid waarmee ik werd benaderd en omarmd. Aan de andere kant was ik ook getuige van onbegrijpelijke uitingen van (opgekropte) agressie. Bijvoorbeeld toen iemand werd gearresteerd en sommige omstanders (ook mensen die net aan waren komen lopen, net als ik en die dus geen idee hadden van wat er was gebeurd) van de gelegenheid gebruik maakten er eens lekker op los te rammen en daarna weer door te lopen alsof er niets aan de hand was.
Meer dan 20 jaar na de culturele revolutie (waarin elke uiting van religie werd verboden en de meeste tempels verwoest) rapen de mensen de brokstukken van hun geloof bij elkaar en beginnen ietwat onwennig weer hun oude geloof te belijden. Aangezien de meeste monniken zijn vermoord, worden monniken uit Tibet naar China gehaald. Overal verrijzen tempeltjes waar wierook wordt gebrand. In de weinige nog intact gebleven of gerestaureerde tempels, stromen de gelovigen toe om ieder voor zich en ieder op zijn eigen manier te bidden. Eigenlijk weet niemand meer precies hoe het moet. De één knielt op een kussentje en stamelt stilletjes met de handen gevouwen een gebed. Een ander zwaait al lopend met de handen gevouwen boven het hoofd een stille groet. Ook heb ik pelgrims gezien die zich de gehele weg naar een tempel bij iedere stap op de grond werpen in onderdanigheid/verering/aanbidding? Deze mensen dragen vaak doeken om hun benen gewonden als kniebeschermers, want zo’n tocht kan vele tientallen kilometers lang zijn.
Vastberadenheid is in alle ogen te lezen. Niemand schaamt zich, of trekt zich wat aan van de soms nieuwsgierige ogen om hen heen. Ik herinner me een ogenschijnlijk modern meisje; modieus en chique gekleed, die met een bosje wierook in haar handen en een smekende, maar diepe en vastberaden blik, en haar ogen strak gericht op een Boeddha beeld om de een of andere gunst bad. Wilde ze een kind? Nog steeds worden Chinezen door de overheid ontmoedigd om meer dan één kind te krijgen in verband met de overbevolking. Bij ieder volgend kind wordt op het salaris gekort en de bij het eerste kind verkregen privileges weer ingetrokken. Voor een abortus krijgt een werkende vrouw zelfs een officiële vakantie. Ook heb ik gehoord dat een stel dat een kind wil dit moet ‘aanvragen’ en dat je dan een bepaalde periode krijgt toegewezen waarin je het mag ‘proberen’. Als het een stelletje in deze tijd niet lukt, is het jammer en gaat de kans voorbij. Stilletjes hoop ik dat de wens van het meisje in de tempel uit zal komen….
Er wordt niet openlijk gepraat over deze zaken, maar toch zijn ze aan de orde van de dag. Het schijnt zelfs zo te zijn dat Chinezen die in Tibet gaan wonen, versoepelde geboorte ‘vergunningen’ krijgen. Veel jonge stelletjes verhuizen dus naar Tibet om daar hun ‘geluk te beproeven’. De onderdrukte Tibetaanse bevolking heeft echter veel strengere geboorte beperkingen, zodat de verhoudingen tussen Chinezen en Tibetaanse mensen volledig uit hun verband worden gerukt. Binnen niet al te lange tijd zullen de Tibetaanse bevolking in hun eigen land een minderheid vormen: precies wat de Chinese regering in gedachten heeft…
Hoewel godsdienst dus jarenlang onderdrukt is, is er een andere vorm van expressie die bij de Chinezen nadrukkelijk tot uiting is gekomen. Het zoeken naar geluk neemt een belangrijke plaats in tussen de vele vormen van bijgeloof en manifesteert zich ook in het goklustige gedrag van menig Chinees. In bussen, langs de weg, in theehuizen en op straat wordt geestdriftig Mahjong, kaart en andere spellen gespeeld, waarbij lustig wordt ingezet. Op een gegeven moment liepen we door een soort traditionele woonwijk in Beijing. Boven een houten deur waren twee kleurrijk versierde platen aangebracht met daarop het Chinese teken ‘Fu’. Het teken hing ondersteboven, omdat men gelooft dat dat geluk brengt. Als men `Fu’ uitspreekt, loopt de toon namelijk iets omhoog. Door het teken ondersteboven te hangen was het de bedoeling dat het geluk ‘naar beneden’ zou brengen…
Een Chinees gezegde is: “als het vier poten heeft en het is geen tafel, dan eten we het…”. Een andere spreuk gaat nog een stapje verder en luidt:” Al is het een tafel of een stoel, als het goed is klaargemaakt, dan eten we het…”. Eten is een avontuur in China. Een enorme variëteit in ingrediënten, smaken en geuren maken dat je nooit uitgegeten raakt. Je kunt ook niet stoppen met je te verbazen over wat er allemaal wordt gegeten: een favoriete delicatesse is bijvoorbeeld gebraden vogeltjes. De arme beestjes worden levend gekookt, ontdaan van hun veertjes en belanden dan met zijn drieën of vieren op een satéprikker, waarna ze worden gebarbecued. Deze knapperige ‘snacks’ worden met botten, ingewanden, pootjes, vleugeltjes, kop en snaveltje en al opgegeten.
Als je zeldzaam onderwater leven wilt zien, hoef je niet te gaan scuba duiken. Op de vers afdeling van het …warenhuis in Peking zie je schildpadden, murene alen, zeepaardjes, inktvissen, haaien, zeeslangen etc. Helaas zijn deze niet om naar te kijken: de Chinezen eten al deze beesten. Aangezien het VERS moet zijn, worden de dieren vaak niet eens gedood voor de bereiding. Het is gruwelijk om te zien hoe een kleine zeeslang over een spijker in een plank hout wordt geslagen, opengesneden en zo ontdaan van zijn ingewanden. Gelukkig heb ik niet hoeven zien wat er met de schildpadjes gebeurde, maar dat laat zich raden.. Toch heb ik heerlijk gegeten en als vegetariër hoef je je niet te vervelen. Ik leefde werkelijk van maaltijd tot maaltijd, at soms wel vier keer per dag uitgebreid in een restaurant. Dan bestel je vier tot acht gerechten; geheel willekeurig, die dan op een ronddraaiend plateau op tafel worden geplaatst. Met je stokjes eet je dan van de schalen waar je zin in hebt. Zo kan je alles proeven. Het is dus niet zoals in Nederland dat ieder voor zich besteld en van z’n eigen bord eet. Je eet trouwens helemaal niet van een bord in China, maar rechtsreeks vanaf de tafel. Soms is een bakje met rijst gelijk je bord. Soep wordt als laatste geserveerd, om de ‘gaatjes te vullen’. Na afloop zijn zowel tafel als vloer bedekt met vet, etensresten, uitgespuugde botjes etc. Speciaal hierom zijn de meeste tafels met een groot stuk plastic afgedekt. Na het eten wordt alles van het plastic zo op de grond geveegd, waar het dan gewoon blijft liggen.
De Chinezen zijn trouwens sowieso geen dierenvrienden. Vellen van bergluipaarden en andere zeldzame dieren, vossenbont etc. worden overal te koop aangeboden. Andere landen mogen dan een douaneboycot hebben opgezet, binnen China vinden ze gretig aftrek. Zeldzame vogels worden te koop aangeboden en gekocht alsof het om huishoudelijke artikelen gaat. Het moet trouwens een ontzettend gefrustreerd volkje zijn, want ze gebruiken alles wat zeldzaam is om de potentie te verhogen (of voor geluk; misschien hetzelfde?). Neushoornpoeder, Tijgerklauwen, hagedissen, slangen, hoorns, tanden, botten. Alles wordt leeggeroofd in naam van de potentie, medicijn, geluk of geloof.
Een raar gevoel voor humor hebben ze ook. Ik zag in de bergen bij de heilige berg Emei een grote baviaan achter een groepje mannen aanlopen. Zij gooiden het nootjes toe en die at het op. De baviaan kwam steeds dichterbij en trok een van de mannen aan zijn jasje. Die gooide snel nog een handje voer op de grond. Terwijl de aap zit te eten, komt er een kok uit het restaurant achter de mannen en gooit een grote kei op de handen van de aap. Het beest slaakt een kreet van pijn en vlucht geschrokken weg, terwijl ik de pijn en schrik van de aap in al mijn poriën voel en me afvraag waarom dit nu moest gebeuren, lachen alle omstanders zich rot. Wat een humor?
In het Wenshu klooster in Chengu is een restaurant waar je zelf uit de tientallen bakken met heerlijk geurend en uitziend voedsel kunt kiezen. Maar ik had al zoveel meegemaakt in China, dat ik wel zeker wilde weten wat ik at, of eigenlijk wat ik niet at… Ik liep daarom de keuken in en wees in mijn Chinese woordenboekje aan de eerste de beste monnik het zinnetje “ik ben vegetarisch” aan. De monnik begon hardop te lachen en maakte een weids gebaar, zo van “meisje, we zijn hier ALLEMAAL vegetariërs.”Dit had ik kunnen weten, want het was een boeddhistisch klooster en boeddhisten zijn uit principe vegetarisch… Even later loop ik met vier borden onbekende, vegetarische, lekkernijen naar een tafel, waar mijn reispartner, die zelf geen honger had, al zit te wachten. Naast ons zit een klein, oud, grijs, gerimpeld vrouwtje die druk aan mijn partner gebaard waarom hij nog niet eet. Mij keek ze bestraffend aan en vertelde me met haar handen dat ik TWEE paar stokjes moest halen, omdat anders mijn vriend niet kon eten. Toen we haar met onze drie woorden chinees duidelijk maakten dat hij geen honger had en ik daarom alleen at, was ze nog niet gerustgesteld. Hoofdschuddend boog ze zich weer over haar eigen eten, om het vijf minuten later nogmaals te proberen. Niet begrijpend dat wij haar chinees niet verstaan leest ze ons uitgebreid de les en maakt vermanende gebaren. Als ze van ons niets dan niet-begrijpende blikken retour krijgt, lijkt ze het op te geven. Toch zien we haar nog diverse keren naar ons kijken en hoofdschuddend in zichzelf mompelen wat een rare wezens die buitenlanders toch zijn…
Je kunt je trouwens niet voorstellen hoe het is om een taal geheel niet te begrijpen. We zijn allemaal zo gewend om op zijn minst een paar woorden te herkennen of in ieder geval de letters te kunnen ontcijferen. Vergeet dat maar in China. Alles: wegwijzers, straatnaamborden, uithangborden, gebruiksaanwijzingen, menukaarten, is in het Chinees. Het is zo raar om in een straat te lopen en niet te weten of een gebouw een restaurant, hotel, winkel, kantoor of gewoon woonhuis is. Ook als je bijvoorbeeld naar het toilet moet, is dat een probleem. Bijna geen enkele Chinees spreekt Engels, dus dat hoef je al niet te proberen. Het Chinese woord uit je hoofd leren heeft ook geen zin, want dat spreken ze overal anders uit en bovendien is men geneigd een buitenlander bij voorbaat al niet te verstaan. Gebarentaal werkt ook niet zo makkelijk, want (voor ons) standaard abstracte begrippen zoals ‘eten’ (met de vinger naar de mond), ‘drinken’ (alsof je een glas naar je mond brengt), ‘slapen’ (twee handen gevouwen naast het hoofd), geld (het welbekende gebaar met de vingers) herkent men daar niet. Als je dan met veel gespring en fantasie eindelijk duidelijk hebt gemaakt dat je ECHT HEEL NODIG moet plassen, en je naar de WC gewezen wordt, weet je niet welke deur bedoeld is voor mannen en welke voor vrouwen (ook al leer je de tekens uit je hoofd; ze lijken zo op elkaar!). Rest je niets anders dan te wachten tot er iemand uit komt om te zien waar je moet zijn.
Toiletten zijn trouwens een apart verhaal, zij het meestal niet zo smakelijk… In principe wordt onder een WC verstaan een gat in de grond, al of niet met voetsteunen. In een chique hotel is dat gat dan betegeld. WC papier kent men niet, maar ook de fles water die men in oosterse landen, zoals Indonesië, daarvoor in de plaats vindt, ontbreekt. Ik heb (serieus!), gigantische drollen zien liggen met slechts een, miniem, velletje papier erop. En als je dan bedenkt dat mensen zich slechts eens per zoveel weken wassen (op het platteland soms slechts één keer per jaar!)… Mijn vriend vertelde van het vieste toilet dat hij had gezien op het busstation. Nog voor hij naar het toilet had gevraagd, kon hij het al ruiken. Binnengekomen kon hij in de schemering twee houten planken onderscheiden met een gat ertussen. Overal lag poep en andere viezigheid en er stond een man gewoon tegen de muur te plassen, in plaats van in het gat. Toen zijn ogen aan het donker gewend waren, zag hij tot zijn grote ontsteltenis dat aan het einde van het gat twee mannen gehurkt naast elkaar zaten te poepen, onder het genot van een broodje, dat ze voor zich hadden liggen en met smaak oppeuzelden…
Ook het verkeer is een chaos. Officieel schijn je drie maanden lang iedere dag te moeten autorijden voor je je rijbewijs krijgt. Veel jonge mensen kopen dit echter af. Het gevolg is duidelijk te zien. Van enige regels of structuur is geen enkele sprake. Rotondes worden zowel linksom als rechtsom genomen. Fietsen, riksja’s, brommers, voetgangers, vrachtverkeer, bussen en vee loopt door elkaar in verschillende tempo’s, zich niets van elkaar aantrekkend. Regelmatig worden toeters gebruikt, ook als dat geen enkele zin heeft. Toch gebeuren er voor mijn gevoel verbazend weinig ongelukken. Misschien let iedereen wel extra op in zo’n chaos.
Zuinig rijden schijnt trouwens een nationale sport te zijn. Als je een tocht maakt met een locale bus (het is al gauw zo’n 13, 14 uur naar het volgende dorpje), presteren de chauffeurs het om in de vierde versnelling een berg op te rijden, tot de bus stilstaat en dan pas terug te schakelen naar zijn drie. Bergafwaarts wordt ook in een zo hoog mogelijke versnelling gedaan, met als gevolg dat constant op de rem wordt getrapt. Hierdoor gaat de remvloeistof koken en werken de remmen op een gegeven moment niet. Als je op een recht stuk een minieme daling hebt, wordt meteen de motor uitgezet om ‘benzine te sparen’. Met een snelheid van 5 of 6 kilometer per uur glijd je dan naar een complete stop. Daarna wordt de motor weer gestart, vaart gemaakt, en vervolgens weer uitgezet. Zo kan je een hele dag doen over een stukje van 50 kilometer… Af en toe heb ik op het punt gestaan de versnelling vast te grijpen en de buschauffeur te vragen alsjeblieft terug te schakelen, of juist vooruit te schakelen Maar stel je eens voor als je je als westerse toerist met hun rijstijl gaat bemoeien en dan ook nog eens niet uit kan leggen wat je bedoeld… Zo zit je dan uren achtereen met kromme tenen ‘mee te rijden’.
Hoewel de steden steeds moderner worden en mensen zich ook steeds meer naar westerse normen richten, gaat in het binnenland het leven nog zijn oude gangetje. Daar wordt nog lustig gerocheld (NOOIT langs de openstaande raampjes van een bus lopen!) en leven mensen nog zoals vroeger.
Tegen de Tibetaanse grens aan zijn complete dorpjes verrezen met Tibetaanse mensen die zijn gevlucht. Kloosters, winkels, huizen, kleding, eten: je waant je meer in Tibet dan in China. Mensen lopen in hun traditionele kleding rond: lange zwarte jassen, gevuld met schapenbont, en afgezet het kleurig geborduurde stroken. De jas wordt omgewikkeld, zodat van voren een plooi ontstaat waarin allerlei dingen bewaard en meegenomen kunnen worden, zoals een etenskom of een gebedsmolen. Het geheel wordt bij elkaar gehouden door een gekleurde sjaal, waaraan weer een kunstig versierd mes hangt. Mannen en vrouwen hebben in principe dezelfde outfit. Vrouwen dragen aan hun riem een metalen voorwerp in de vorm van een soort hamer, wat ook weer is versierd met stenen, koraal en opengewerkt metaal of zilver. Aan de achterkant hangt een lap luipaardvel, dat over de mouwen naar voren loopt. Tegenwoordig wordt dit wel vervangen door kunstbont, maar dit is meer uit geldgebrek, of schaarsheid van het luipaard, dan uit natuur/milieubewustzijn. Aangezien deze kleding ook ‘s nachts gedragen wordt en dan vaak weken, zelfs maanden achtereen, krijgt alles een groezelig uiterlijk, en een wel heel ‘aparte’ indringende geur. Toch straalt het uiterlijk van deze mensen (vaak 4 boeren op het platteland) iets van klasse uit; door de statigheid waarmee zo’n jas gedragen wordt, de kleuren en niet in het minst ook door het luipaardvel. Het haar wordt in twee vlechten gedraaid. De mouwen van de jassen rijken bijna tot op de grond. Hierdoor doopten wij deze mensen al gauw om tot ‘langmouwen’. Handig wel, want zo krijg je tenminste geen koude handen in de gure winterkou. Het viel trouwens op dat zodra iemands mouw de grond raakte; op straat, in een busje etc., dat er altijd wel iemand was die de eigenaar erop attent maakte en de mouw eerbiedig teruglegde op schoot. Dit moet dus een belangrijk onderdeel zijn van het geloof???